donderdag 13 augustus 2015

Spijtig. Een pleidooi voor risico-taxatie door de politie en een wet tijdelijk contactverbod

Spijtig, dat woord gebruikte de woordvoerder van de politie gisteren meermalen toen hij het had over het feit dat de politie niets had gedaan met de aangiften en meldingen van de vrouw die in Waalwijk door haar ex-partner is vermoord.
Spijtig. Een woord wat medeleven lijkt te tonen, maar verantwoordelijkheid schuwt.
Spijtig. Een woord dat absoluut geen recht doet aan de ernst van wat er gebeurd is.
Het is te hopen dat de politie na het interne onderzoek met wat steviger woorden komt. Woorden die wel recht doen aan de ernst van de situatie; woorden die laten zien dat de politie zijn verantwoordelijkheid neemt. Voor wat er mis gegaan is, en opdat het in de toekomst niet nog eens zo mis zal gaan.

Je kunt je afvragen of de politie een weloverwogen, geplande partnerdoding had kunnen voorkomen als er wel iets met de aangifte was gedaan; als er wel een huiszoeking had plaatsgevonden; als er wel met de man was gesproken. Maar dat betekent niet dat er geen zinvolle maatregelen genomen kunnen worden; genomen moeten worden.

Ik hoop dat het onderzoek van de politie zich niet alleen richt op de vraag wat er in deze zaak niet goed is gegaan, maar ook kijkt naar hoe de politie in zijn algemeenheid omgaat met meldingen en aangiften van bedreiging en stalking door ex-partners.
Want dat deze meldingen en aangiften niet leiden tot actie van de politie is eerder regel dan uitzondering, als ik afga op de ervaringen van de clienten van ons advocatenkantoor.
Soms is er een betrokken wijkagent die er wel werk van maakt, maar bij meldingen op het bureau gaat een aangifte vaak 'het systeem'  in, en ontvangt de aangever op zijn beste na een aantal maanden een bericht dat de zaak wordt geseponeerd.

Wat zou er anders kunnen, anders moeten?
Het allerbelangrijkste is naar mijn idee dat er een andere focus moet komen van de politie bij aangiften van stalking en bedreiging door ex-partners. Een focus die niet primair gericht is op de vraag of er een strafzaak rond gemaakt kan worden, maar een focus op de veiligheid van de aangever, en eventuele kinderen.
Dat betekent in de eerste plaats dat er een risico-taxatie gemaakt moet worden door de politie. Iets dat overigens ook wordt voorgeschreven door het verdrag van Istanbul, het verdrag tegen geweld tegen vrouwen en huiseljk geweld dat onlangs door Nederland is geratificeerd. De instrumenten voor het maken van een dergelijke risico-analyse zijn er. De vrouwenopvang werkt al enkele jaren met een risico-analyse-instrument, en dit jaar is er een zogenaamd triage instrument beschikbaar gekomen binnen de Veilig Thuis aanpak.
Het betekent ook dat de politie na een risico-analyse moet handelen. De aangever adviseert, doorverwijst naar Veilig Thuis of de vrouwenopvang voor een veilige opvangplek of andere hulp; bekijkt of het gebruik van het meldsysteem AWARE aangewezen is, en zo mogelijk stappen zet richting de ex-partner. En als er naast dit alles voldoende aanleiding is voor het inzetten van een strafrechtelijk traject moet dat natuurlijk ook gebeuren.

Hoewel de politie dus al een behorlijk instrumentarium tot zijn beschikking heeft, mist er naar mijn idee wel een instrument. De politie heeft niet de mogelijkheid om snel een straat- of contactverbod op te leggen.
Waar bij dreigend huiselijk geweld tussen partners die samen in een huis wonen wel een tijdelijk huisverbod kan worden opgelegd, is er geen wettelijke mogelijkheid om bij stalking of bedreiging door een ex-partner snel een tijdelijk straat- of contactverbod op te leggen.
Aangevers krijgen nu vaak het bericht dat ze voor een straat- of contactverbod zelf naar een advocaat moeten. En ja, wij kunnen een straat- en contactverbod vragen in een kort geding, maar dat kost tijd, en geld.
Een tijdelijk straat- of contactverbod bij bedreiging en stalking door ex-partners wat door de politie snel kan worden opgelegd -analoog aan het huisverbod bij huiselijk geweld- zou volgens mij een goede aanvulling zijn op de mogelijkheden die er nu al zijn.

Dus als de politie vanaf nu veiligheid voorop zet en echt werk gaat maken van risico-taxaties bij stalking en bedreiging, en de wetgever de wettelijke regeling van het huisverbod uitbreidt naar een straat- en contactverbod bij stalking en bedreiging, kunnen we mogelijk een stap verder zetten in het beschermen van vrouwen -en mannen- die bedreigd en gestalkt worden door hun ex-partner.
Want het zou toch bijzonder spijtig zijn als zelfs nadat het kalf verdronken is de punt niet wordt gedempt.





maandag 10 augustus 2015

Slachtofferpresumptie

We hebben allemaal geleerd dat we totdat er een veroordeling van de strafrechter heeft plaatsgevonden niet van een dader mogen spreken, maar verdachte zeggen. Iemand is immers onschuldig totdat het tegendeel is bewezen. De onschuldpresumptie noemen we dat.
Maar hoe zit dat met het slachtoffer van een misdrijf? Mag hij of zij ook pas slachtoffer heten na de veroordeling van de verdachte; dus op het moment dat de verdachte dader wordt? En hoe noemen we het slachtoffer daarvoor dan? Aangever? Vermeend slachtoffer?
Afgelopen weekend ontstond hierover een kleine discussie op Twitter, toen Eva Kwakman, landelijk officier van justitie huiselijk geweld/zeden,  liet weten dat het Openbaar Ministerie in de nieuwe aanwijzing voor de opsporing en vervolging in zedenzaken niet langer zal spreken van 'aangever', zoals in de vorige aanwijzing, maar weer van 'slachtoffer'.

Dit is trouwens in lijn met andere en eerdere aanwijzingen, en de strafwet zelf, ook waar het de positie gedurende het strafproces betreft (en dus voor dat er een bewezenverklaring is; voordat de verdachte dader is geworden).
Op twitter kwam de nodige kritiek op deze aankondiging: met het hanteren van het begrip slachtoffer zouden de onschuldpresumptie en de neutraliteit van het strafrechtsysteem in het geding komen.
Ik heb in die discussie betoogd dat dat niet het geval hoeft te zijn, dat onschuldpresumptie en wat ik maar noem slachtofferpresumptie heel goed naast elkaar kunnen bestaan. (zie voor de twitterdiscussie de timeline van Eva Kwakman.

Voordat ik daar nog iets meer over zeg, eerst de opmerking dat het volgens mij niet toevallig is dat de discussie ontstaat over de aanwijzing met betrekking tot zedenmisdrijven. Nergens liggen slachtofferschap en vermeend slachtofferschap zo gevoelig als juist op dat terrein. Als het over mogelijk valse aangiften gaat, gaat het altijd over zedenzaken, en nooit over aangiften van diefstal (waar vanuit het oogpunt van het opstrijken van verzekeringsgeld het doen van valse aangifte niet ondenkbaar is). Waar niemand een punt maakt dat Slachtofferhulp Nederland zo heet, of het algemene slachtofferloket van het OM, vindt men het wel een probleem dat iemand die mogelijk slachtoffer is van een zedenmisdrijf slachtoffer wordt genoemd, omdat dat de neutraliteit van ons strafrechtsysteem zou aantasten. Dat is natuurlijk niet voor niets: juist op het gebied van zedenzaken liggen zowel slachtofferschap als daderschap heel gevoelig. Het gaat om je seksualiteit, je intimiteit, je eer, je geloofwaardigheid, je betrouwbaarheid, je integriteit, mens-zijn. En juist daarom is in zedenzaken de onschuldpresumptie voor verdachten van groot belang. Maar ook daarom is juist in zedenzaken de slachtofferpresumptie van evenzo groot belang. Want ook voor de slachtoffers is heel hun wezen in het geding.

En zoals ik al zei is het volgens mij heel goed mogelijk om de onschuldpresumptie en een slachtofferpresumptie naast elkaar te hanteren in de fase van onderzoek en opsporing van strafbare feiten. Let wel, ik heb het uitdrukkelijk niet over de uiteindelijke bewezenverklaring door de strafrechter; de basis van ons strafrechtsysteem is dat daar de onschuldpresumptie leidend is: er moet wettig en overtuigend bewezen zijn dat de verdachte het ten laste gelegde feit gepleegd heeft, anders wordt hij geen dader maar gaat hij vrijuit. Dit betekent overigens niet dat het slachtoffer dan geen slachtoffer is; daar doet de rechter in de meeste zaken geen uitspraak over. De mogelijkheid dat er een andere dader is, of dat de verdachte toch de dader is maar het niet bewezen kan worden blijft bestaan. Met andere woorden: als het daderschap vast komt te staan, komt over het algemeen ook het slachtofferschap vast te staan. Komt het daderschap niet vast te staan, dan impliceert dat slechts zelden een oordeel over het slachtofferschap; daar hoeft de rechter namelijk niet over te oordelen.

In de fase van opsporing en vervolging kunnen onschuldpresumptieen slachtofferpresumptie heel goed naast elkaar bestaan, en moeten ze dat volgens mij ook. We hebben het dan over de neutraliteit in het onderzoek en de bejegening van verdachte respectievelijk slachtoffer. Neutraliteit in het onderzoek betekent dat alle opties open moeten staan en onderzocht moeten worden. Het naast elkaar bestaan van twee tegenstrijdige presumpties (het slachtoffer is slachtoffer en de verdachte is onschuldig) kan alleen maar bijdragen aan het voorkomen van tunnelvisie. Daarbij moet worden opgemerkt dat een presumptie niet inhoudt dat de politie de mogelijkheid dat de waarheid anders is dan volgens de presumptie niet zou mogen onderzoeken; anders zou de politie dankzij de onschuldpresumptie niet mogen onderzoeken of de verdachte het misschien wel heeft gedaan; en dat betoogt neem ik aan niemand. De onschuldpresumptie in de onderzoeksfase betekent volgens mij dat politie en justitie het scenario dat de verdachte onschuldig is niet bij voorbaat uitsluit, en dat scenario ook expliciet onderzoekt. Een spiegelbeeldige slachtofferpresumptie is daarnaast heel goed denkbaar: politie en justitie mogen niet bij voorbaat uitsluiten dat het slachtoffer slachtoffer is, en moeten dat scenario expliciet onderzoeken. In de meeste gevallen gebeurt dat natuurlijk al, maar door een dergelijke presumptie expliciet te maken geef je aan dat iedere aangifte serieus moet worden onderzocht, en dat niet te lichtvaardig (lees zonder onderzoek) aangenomen mag worden dat een aangifte wel vals zal zijn.

Ook in de bejegening is het hanteren van een slachtofferpresumptie van groot belang. Net zoals het voor een verdachte van groot belang is om serieus genomen te worden en zich niet al bij voorbaat veroordeeld te worden is het voor een slachtoffer ook van groot belang serieus genomen te worden en niet bij voorbaat als potentiële leugenaar gekwalificeerd te worden. Het niet serieus genomen worden is een belangrijke oorzaak van secundaire victimisatie (het verergeren van het trauma van slachtoffers door het strafproces). En ik denk dat het serieus genomen en het correct bejegend worden voor slachtoffers van zedenzaken extra belangrijk is. Zij worden meerdere malen en tot in detail bevraagd over seksuele ervaringen; moeten zich tot in hun diepste privé en soms ook letterlijk blootgeven in het onderzoek. Het doen van aangifte van een zedenmisdrijf is zwaar; het als slachtoffer doorlopen van een strafprocedure (die inclusief hoger beroep zomaar twee jaar kan duren) is nog zwaarder. Voor slachtoffers van zedenmisdrijven is het van belang in die moeilijke periode serieus genomen te worden. Dat doe je door ze slachtoffer te noemen, en niet door ze te bestempelen als 'aangever'of, erger nog, als 'vermeend slachtoffer', een term waar de twijfel vanaf druipt.
In een onderzoek naar secundaire victimisatie dat ik samen met Marjan Wijers in 2010 heb gedaan bleek overigens dat de professionals in de strafrechtketen (politie, OM, Rechter-Commissarissen) aangaven heel goed overweg te kunnen met de combinatie van onschuldpresumptie en slachtofferpresumptie: de waarheidsvinding staat voorop, en daarbinnen kunnen beide presumpties prima een rol spelen waar het gaat om het openhouden van alle opties en het bejegenen van verdachte en slachtoffer.

Ik kijk uit naar de nieuwe aanwijzing van het OM.

maandag 3 augustus 2015

Het persoonlijke, de politiek en het recht

Het is tweeeneenhalf jaar geleden dat ik mijn laatste stukje op dit blog schreef. Blijkbaar gaf de combinatie van actieve politiek in de Eerste Kamer, werk en privé mij voldoende gelegenheid de eieren die ik kwijt wilde op die verschillende plekken te leggen. Of namen ze zoveel tijd in beslag dat er te weinig over bleef voor een relativerend blogje.
Inmiddels ben ik twee maanden uit de Eerste Kamer, en werk ik nu vooral in mijn advocatenpraktijk. Een praktijk waarin ik me bezig houd met het familierecht en met het bijstaan van slachtoffers van zeden- en geweldsmisdrijven. Een praktijk waarin het vooral om het persoonlijke gaat. Het persoonlijke in relatie tot het recht.
Ik vind het prachtig werk, advocaat zijn. Het vraagt om juridische kennis, inzicht en strategisch denken, en je kunt echt iets betekenen voor mensen. Voor individuele mensen.
En juist in dat werken voor individuele mensen zie je ook weer hoe belangrijk politiek is, hoe bepalend wetgeving is, en hoe belangrijk de uitvoering van wat politici bedenken is. Je ziet de (vaak onbedoelde) effecten van wetgeving; je signaleert lacunes; je ziet tegen welke blokkades mensen oplopen om niet alleen recht te hebben, maar ook rechtvaardig behandeld te worden.
Je ziet de discrepantie tussen het Haagse wens- en maakbaarheidsdenken en de manier waarop mensen in de praktijk hun leven vormgeven.
Ik vind het belangrijk om de link tussen de praktijk van alle dag en de theorie van wetgeving, beleid en politiek te blijven leggen. Om te laten zien wat de effecten van wetgeving op mensen zijn, en andersom: om te signaleren welke problemen in de praktijk vragen om politieke of beleidsmatige oplossingen.
Nu ik mijn platform in de Eerste Kamer kwijt ben, moet ik weer op zoek naar andere manieren om de link tussen praktijk en politiek/beleid te leggen, en uit te dragen. En misschien is het weer met enige regelmaat bloggen er daar wel één van.
Er komen onderwerpen genoeg langs.
Het nieuwe wetsvoorstel partneralimentatie als voorbeeld van het losgezongen emancipatoire wensdenken; hoe de terechte vraagtekens rondom de 'bedenktijd' voor het doen van aangifte van verkrachting via de soacial media tot ophef werd en leidde tot politiek geroeptoeter, ik noem maar wat.
Ik neem mij dus voor weer te gaan bloggen.
Of dat op dit blog, en onder deze titel moet?
Voorlopig wel, al is het maar omdat ik geen zin heb in het gedoe van een nieuw blog met nieuwe titel, lay-out, etcetera.
En eigenlijk is het thema ook nog steeds hetzelfde: de link tussen theorie en praktijk: het persoonlijke is politiek.