maandag 10 augustus 2015

Slachtofferpresumptie

We hebben allemaal geleerd dat we totdat er een veroordeling van de strafrechter heeft plaatsgevonden niet van een dader mogen spreken, maar verdachte zeggen. Iemand is immers onschuldig totdat het tegendeel is bewezen. De onschuldpresumptie noemen we dat.
Maar hoe zit dat met het slachtoffer van een misdrijf? Mag hij of zij ook pas slachtoffer heten na de veroordeling van de verdachte; dus op het moment dat de verdachte dader wordt? En hoe noemen we het slachtoffer daarvoor dan? Aangever? Vermeend slachtoffer?
Afgelopen weekend ontstond hierover een kleine discussie op Twitter, toen Eva Kwakman, landelijk officier van justitie huiselijk geweld/zeden,  liet weten dat het Openbaar Ministerie in de nieuwe aanwijzing voor de opsporing en vervolging in zedenzaken niet langer zal spreken van 'aangever', zoals in de vorige aanwijzing, maar weer van 'slachtoffer'.

Dit is trouwens in lijn met andere en eerdere aanwijzingen, en de strafwet zelf, ook waar het de positie gedurende het strafproces betreft (en dus voor dat er een bewezenverklaring is; voordat de verdachte dader is geworden).
Op twitter kwam de nodige kritiek op deze aankondiging: met het hanteren van het begrip slachtoffer zouden de onschuldpresumptie en de neutraliteit van het strafrechtsysteem in het geding komen.
Ik heb in die discussie betoogd dat dat niet het geval hoeft te zijn, dat onschuldpresumptie en wat ik maar noem slachtofferpresumptie heel goed naast elkaar kunnen bestaan. (zie voor de twitterdiscussie de timeline van Eva Kwakman.

Voordat ik daar nog iets meer over zeg, eerst de opmerking dat het volgens mij niet toevallig is dat de discussie ontstaat over de aanwijzing met betrekking tot zedenmisdrijven. Nergens liggen slachtofferschap en vermeend slachtofferschap zo gevoelig als juist op dat terrein. Als het over mogelijk valse aangiften gaat, gaat het altijd over zedenzaken, en nooit over aangiften van diefstal (waar vanuit het oogpunt van het opstrijken van verzekeringsgeld het doen van valse aangifte niet ondenkbaar is). Waar niemand een punt maakt dat Slachtofferhulp Nederland zo heet, of het algemene slachtofferloket van het OM, vindt men het wel een probleem dat iemand die mogelijk slachtoffer is van een zedenmisdrijf slachtoffer wordt genoemd, omdat dat de neutraliteit van ons strafrechtsysteem zou aantasten. Dat is natuurlijk niet voor niets: juist op het gebied van zedenzaken liggen zowel slachtofferschap als daderschap heel gevoelig. Het gaat om je seksualiteit, je intimiteit, je eer, je geloofwaardigheid, je betrouwbaarheid, je integriteit, mens-zijn. En juist daarom is in zedenzaken de onschuldpresumptie voor verdachten van groot belang. Maar ook daarom is juist in zedenzaken de slachtofferpresumptie van evenzo groot belang. Want ook voor de slachtoffers is heel hun wezen in het geding.

En zoals ik al zei is het volgens mij heel goed mogelijk om de onschuldpresumptie en een slachtofferpresumptie naast elkaar te hanteren in de fase van onderzoek en opsporing van strafbare feiten. Let wel, ik heb het uitdrukkelijk niet over de uiteindelijke bewezenverklaring door de strafrechter; de basis van ons strafrechtsysteem is dat daar de onschuldpresumptie leidend is: er moet wettig en overtuigend bewezen zijn dat de verdachte het ten laste gelegde feit gepleegd heeft, anders wordt hij geen dader maar gaat hij vrijuit. Dit betekent overigens niet dat het slachtoffer dan geen slachtoffer is; daar doet de rechter in de meeste zaken geen uitspraak over. De mogelijkheid dat er een andere dader is, of dat de verdachte toch de dader is maar het niet bewezen kan worden blijft bestaan. Met andere woorden: als het daderschap vast komt te staan, komt over het algemeen ook het slachtofferschap vast te staan. Komt het daderschap niet vast te staan, dan impliceert dat slechts zelden een oordeel over het slachtofferschap; daar hoeft de rechter namelijk niet over te oordelen.

In de fase van opsporing en vervolging kunnen onschuldpresumptieen slachtofferpresumptie heel goed naast elkaar bestaan, en moeten ze dat volgens mij ook. We hebben het dan over de neutraliteit in het onderzoek en de bejegening van verdachte respectievelijk slachtoffer. Neutraliteit in het onderzoek betekent dat alle opties open moeten staan en onderzocht moeten worden. Het naast elkaar bestaan van twee tegenstrijdige presumpties (het slachtoffer is slachtoffer en de verdachte is onschuldig) kan alleen maar bijdragen aan het voorkomen van tunnelvisie. Daarbij moet worden opgemerkt dat een presumptie niet inhoudt dat de politie de mogelijkheid dat de waarheid anders is dan volgens de presumptie niet zou mogen onderzoeken; anders zou de politie dankzij de onschuldpresumptie niet mogen onderzoeken of de verdachte het misschien wel heeft gedaan; en dat betoogt neem ik aan niemand. De onschuldpresumptie in de onderzoeksfase betekent volgens mij dat politie en justitie het scenario dat de verdachte onschuldig is niet bij voorbaat uitsluit, en dat scenario ook expliciet onderzoekt. Een spiegelbeeldige slachtofferpresumptie is daarnaast heel goed denkbaar: politie en justitie mogen niet bij voorbaat uitsluiten dat het slachtoffer slachtoffer is, en moeten dat scenario expliciet onderzoeken. In de meeste gevallen gebeurt dat natuurlijk al, maar door een dergelijke presumptie expliciet te maken geef je aan dat iedere aangifte serieus moet worden onderzocht, en dat niet te lichtvaardig (lees zonder onderzoek) aangenomen mag worden dat een aangifte wel vals zal zijn.

Ook in de bejegening is het hanteren van een slachtofferpresumptie van groot belang. Net zoals het voor een verdachte van groot belang is om serieus genomen te worden en zich niet al bij voorbaat veroordeeld te worden is het voor een slachtoffer ook van groot belang serieus genomen te worden en niet bij voorbaat als potentiële leugenaar gekwalificeerd te worden. Het niet serieus genomen worden is een belangrijke oorzaak van secundaire victimisatie (het verergeren van het trauma van slachtoffers door het strafproces). En ik denk dat het serieus genomen en het correct bejegend worden voor slachtoffers van zedenzaken extra belangrijk is. Zij worden meerdere malen en tot in detail bevraagd over seksuele ervaringen; moeten zich tot in hun diepste privé en soms ook letterlijk blootgeven in het onderzoek. Het doen van aangifte van een zedenmisdrijf is zwaar; het als slachtoffer doorlopen van een strafprocedure (die inclusief hoger beroep zomaar twee jaar kan duren) is nog zwaarder. Voor slachtoffers van zedenmisdrijven is het van belang in die moeilijke periode serieus genomen te worden. Dat doe je door ze slachtoffer te noemen, en niet door ze te bestempelen als 'aangever'of, erger nog, als 'vermeend slachtoffer', een term waar de twijfel vanaf druipt.
In een onderzoek naar secundaire victimisatie dat ik samen met Marjan Wijers in 2010 heb gedaan bleek overigens dat de professionals in de strafrechtketen (politie, OM, Rechter-Commissarissen) aangaven heel goed overweg te kunnen met de combinatie van onschuldpresumptie en slachtofferpresumptie: de waarheidsvinding staat voorop, en daarbinnen kunnen beide presumpties prima een rol spelen waar het gaat om het openhouden van alle opties en het bejegenen van verdachte en slachtoffer.

Ik kijk uit naar de nieuwe aanwijzing van het OM.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Iedereen kan reageren. Je hoeft het natuurlijk niet me me eens te zijn, maar hou het wel fatsoenlijk.
Reacties die beledigend zijn (voor mij of voor anderen) zal ik verwijderen; net als gescheld en gevloek.